Hij is een grootheid in Friesland, de Geert Mak van Friese boeren en schippers. In zijn nieuwste boek – en eerste roman – beschrijft Hylke Speerstra een vriendschap tussen twee mannen van 85, zijn eigen leeftijd.
Trouw | Sybilla Claus | 28 juli 2021
In zijn riante tuin in It Hearrenfean (Heerenveen) serveert Hylke Speerstra een kopje warme melk, na het verzoek om warme melk voor in de koffie. Later zal zijn vrouw Roelie verklappen dat de auteur niet veel in de keuken doet. Des te vaker zat hij in zijn schrijfkamer, teksten aan te scherpen. Zestig jaar is het tweetal samen. Tot vreugde van zijn partner komt Speerstra (85) eindelijk die werkkamer uit: hij heeft aangekondigd dat Testamint fan de siel zijn laatste boek is.
Met een oeuvre van vijftien succesvolle boeken, waarvan een aantal ook in Nederlandse vertaling bestsellers werden, is de vraag: gelooft u dat zelf?
“Misschien schrijf ik nog een essay, een mooi verhaal of een ingezonden brief. Ik blijf wel naar levensverhalen luisteren en ik wil veel lezen. Maar ook op bezoek gaan bij kleindochter Sietske in Canada, meer genieten van leuke dingen doen samen met Roelie.”
Wat verklaart uw verkoopsucces bij de Friezen?
Lachend: “In het land der blinden is eenoog koning. Het spreekt aan dat mijn taal niet wars is van emoties, dat zinnen dansen. Ik breng dramatische verhalen met humor en een lichte toon. Er is in dit gewest een enorme honger naar verhalen in de taal van boeren en schippers.
“Het Friese idioom zit vol met het zware werk, is doordrenkt van water en wind. Het Fries is net als de weilanden niet precies recht, het is literatuur van de zee. Daarnaast vinden lezers de verhalen heel herkenbaar. Mensen worden in hun ziel geraakt door uitspraken die echt bij het volk horen.
“Ik schrijf organisch verhalend proza, in een tijd waarin het Fries het ongelooflijk moeilijk heeft en lijdt onder mondialisering. Want zoals het weidelandschap een monocultuur is geworden, vervlakt de taal. Zij verliest bloemen, onkruid, het lied van weidevogels.”
Hoofdredacteur Leeuwarder Courant
Hylke Speerstra werd in 1936 geboren in Tjerkwerd bij Bolsward en koos na de middelbare landbouwschool voor zelfstudie en journalistiek. Hij schopte het tot hoofdredacteur van de Leeuwarder Courant en begon na zijn pensioen in 1996 voltijds met boeken schrijven. In 2000 werd hij ook in Nederland bekend met het boek Het wrede paradijs dat in het Fries 42.000 keer over de toonbank ging, en dat voor een dunbevolkte provincie.
Latere bestsellers zijn De oerpolder en Op klompen door de dessa, verhalen van Indiëgangers. Van Testamint fan de siel zijn in juni twee keer 6000 exemplaren gedrukt. Speerstra werkt aan een Nederlandse vertaling.
Dúmkes en jenever uit Makkum
Speerstra’s Friese uitgeverij Bornmeer huist in Gorredijk, in een nieuwe ‘boekenfabriek’ van cortenstaal, glas en beton. Bij de presentatie van Testamint fan de siel stond er vorige maand een rij van zo’n 300 mensen tot buiten op straat. “Ik wist niet wat me overkwam. Sommigen kwamen met mijn allereerste boek aan. Ik kreeg een zak fruit, dúmkes (spijkerharde Friese koekjes, SC), jenever uit Makkum. Het was niet slecht.”
Goed is in het Fries ‘niet slecht’, licht Speerstra het calvinisme in de taal toe. “Het was ontroerend, zo mooi. Er was een vrouw met een tas vol van mijn werk, inclusief heruitgaves die ik nooit gezien had.”
Collega Geert Mak noemde u eens de chroniqueur van de Friezen. Hoe kunnen we uw werk kenmerken? De basis is oral history, u noemde het documentaire journalistiek. Of is deze roman docu-fictie?
“Docu-fictie, gebaseerd op levens die echt geleefd zijn. Ik begon eind jaren zestig als journalist met vastleggen van schippersverhalen. Collega’s schreven over de prachtige skûtsjes, ik viel op het verhalende volk dat erop leefde. Oude mannen en vrouwen. Zolang de vrouw leefde, was er vitaliteit. Daarna kwam er iets breekbaars. Mannen zijn niet het sterke geslacht. Dat hoorde ik in Canadees Ontario ook van Friese emigrantenmoeders die zoveel hebben doorstaan. Opa droomde van verkassen naar een bejaardentehuis in Tytsjerk. Zijn vrouw zei dan: ‘Jongen, dat kan niet, met de kinderen en kleinkinderen die hier wonen’.”
In dit boek, uw eerste roman, sluiten twee Canadese Friezen van rond de 85 een innige vriendschap. Na een lang huwelijk zijn ze weduwnaar. De wederzijdse herkenning brengt hen ertoe voor het eerst de verhalen van hun dramatische jeugd te vertellen, ‘ook aan zichzelf’. Wat is fictie? Hoeveel van uzelf zit er in Testamint fan de siel?
“Het heeft te maken met mijn eigen oud worden, een fascinerend proces. Wanneer begint dat, hoe doe je dat? Er komt berusting en dankbaarheid. Het leven is één grote verwondering geweest.”
Bizarre bijvangst
Met Het wrede paradijs brak Speerstra in 2000 ook in het Nederlands door. Het bevat opgetekende verhalen van Friese emigranten die hij had bezocht, van Canada tot Nieuw-Zeeland. “Ik heb al veertig jaar lang contact met Friezen op alle continenten.” Die rijke bronnen liggen ook aan de basis van deze roman. “Die is in grote lijnen gebaseerd op twee levens die mij verteld zijn. De werkelijkheid overtreft je fantasie. Het Friesch Dagblad had een lovende recensie, maar twijfelde aan een anekdote. Toch was die waargebeurd, een bizarre bijvangst van mijn gesprekken voor Het wrede paradijs.”
De NSB-vader van de ene hoofdpersoon in Friesland, de andere hoofdpersoon die als twaalfjarige op de dorre Canadese prairie alleen achterblijft, het is allemaal door Speerstra opgetekend uit de mond van overlevers. “Ik stam ook uit dat tijdperk van grote armoede en spankracht. Blijf je overeind of ga je ten onder? Dat raakt mijzelf. Ook ik was een boerenkind, dat zelfs de landbouwschool gedaan heeft. Je werkt thuis gratis mee, het gaat nooit over je toekomst. Je wordt boer of niet. Als het je lukt uit te breken, betekent dat het afscheid van een hele leefcultuur.
“Wij woonden met acht gezinnen aan een smalle grindweg. Iedereen zou trouwen was de verwachting. In alle gezinnen die ik volg, heeft dat ideaalmodel anders uitgepakt. Ook in streng calvinistische Canadese kerken wordt niet iedereen 100 procent hetero. Alles wat schuurt, heb ik nog op de zwarte plaat staan.”
Een van de hoofdpersonen vertikt het na de oorlog dienst te nemen in het Nederlandse leger om in bezet Indonesië te gaan vechten. Zo’n dienstweigeraar kreeg destijds 2,7 jaar gevangenisstraf. U beschrijft hoe NSB’ers werden vrijgelaten om ruimte te maken voor deze jonge jongens.
“Ik was dienstplichtig marinier, zou naar Nieuw-Guinea uitgezonden worden. Daar had ik korte metten moeten maken met de opstandelingen. Een knieblessure heeft me gered. De kazernesfeer was pervers. Juist de gevoelige jongens werden gepakt, heb ik waargenomen. Dat verhaal kon ik eindelijk in de roman kwijt. Nederland had 200.000 man nodig om in de koloniën te vechten. Het werden er 120.000, het grootste Nederlandse leger ooit. Wat daar allemaal is misgegaan...”
Het is bijzonder om te lezen over zo’n diepe vriendschap tussen mannen, met alle ruimte voor hun gevoel en twijfels.
“Ik was huiverig voor een oudemannenvriendschap onder het genot van weemoed. In Friesland is de melancholie sterk bij ouderen, en bij mannen nog zeven keer sterker. De hoofdpersonen zijn allebei in eenzaamheid opgegroeid. Een mannenvriendschap zonder homoseksuele tinten bestaat. Ik ben ook voorstander van een mannenclub. Samen weer jongens zijn, ondeugden bespreken, testosteron wakker schudden. Voelen: ik ben nog goed. Ik ben lid van een fietsgroep, het is ravotten.
“Nu ik oud word, heb ik sterk de neiging om vriendschappen uit de tijd dat ik tussen de 15 en 25 jaar was opnieuw te vieren. Wat is er nog te repareren? Zijn zij er nog? Nee, er vallen gaten en dat maakt onrustig. In het boek valt voor beide mannen de periode van het huwelijk weg. Gaan ze vereenzamen? Of terugdenken en hun leven achteruit leven?
“Weet je wat ik bedacht heb? Kinderen huilen als ze verdrietig of boos zijn. Oude mannen huilen om mooie dingen. De oprechtheid van gewone mensen kan me bij de strot pakken. Incontinente affectie, is het wel eens genoemd, dat gemakkelijke huilen van oude mannen.
“Wanneer ik dat heb? Toen mijn jongste kleindochter als peuter voor het eerst ging dansen. Het ging wat houterig, maar hoe zij danste: volkomen vrij, zonder rem, het raakte me zo.”